De duiventil heeft in Nederland een rijke geschiedenis die teruggaat tot de middeleeuwen. In die tijd waren duiventillen een veelvoorkomend verschijnsel, vooral op landgoederen en boerderijen. Deze kleine, vaak houten gebouwtjes dienden als onderkomen voor duiven, die werden gehouden om hun vlees en mest. Duivenvlees was een luxeproduct dat op de tafels van de adel en welgestelden verscheen, terwijl de duivenmest werd gewaardeerd als een uitstekende meststof voor de landbouw.
Soorten duiventillen
Er zijn talloze variaties van de duiventil te vinden, elk met hun eigen unieke kenmerken, ontwerpen en functies. Elke variatie weerspiegelt de lokale tradities, materialen en behoeften van de gemeenschap waarin ze zijn gebouwd.
Een duiventil (ook wel duivenkot genoemd) is vaak een duivenhok op één of meerdere palen, zodat de duiven veilig zijn voor ratten en marters.
De oudste nog bestaande duiventillen in ons land zijn stenen duiventorens uit de 16e en 17e eeuw. Ook werden er duivenverblijven gebouwd als onderdeel van een gebouw zoals een duivenzolder, of als duivenpoort op een erf.
Op sommige landgoederen werden ook duiventillen toegevoegd aan een folly, is een bouwwerk, met uitsluitend een decoratief doel. De term folly is overgenomen uit het Engels waar het dwaasheid betekent.
Gibben en Duivenslagen
Duivenverblijven zijn allemaal herkenbaar aan de duivengaten waardoor de duiven het hok in en uit kunnen uitvliegen. Deze gaten worden ook wel gibbengaten genoemd, naar ‘gibben’, de Friese benaming voor halfwilde duiven. Een pannendak met vluchtgaten wordt ook wel een gibbeflecht genoemd.
Bij gemetselde duivenverblijven wordt onder elk duivengat vaak een horizontale steen ingemetseld. Deze zogenaamde vliegsteen steekt iets uit de gevel, zodat de duiven een goede plek hebben om te landen en op te vliegen. In houten hokken vervult een horizontaal plankje dezelfde functie.
Elk duivengat is daarnaast voorzien van een duivenslag: een klepje aan de binnenzijde dat wel toegang naar binnen geeft, maar voorkomt dat de duiven zelfstandig naar buiten vliegen. Zo kan de verzorger zelf bepalen wanneer de dieren los mogen.



